Bloedplaatjes zijn net kleine fabriekjes

Elise Huisman is kinderhematoloog en transfusiespecialist in Erasmus MC Sophia kinderziekenhuis en Sanquin

Wat is een bloedplaatje of trombocyt?

Bloedplaatjes zijn bloedcellen die een rol spelen bij de bloedstolling. Je hebt drie soorten bloedcellen: rode bloedcellen om zuurstof door je lichaam te vervoeren, witte bloedcellen voor de afweer en bloedplaatjes voor de bloedstolling. Net als je andere bloedcellen worden deze laatste aangemaakt in je beenmerg, dat binnen in je botten zit. Maar de bloedplaatjes ontstaan op een speciale manier. Het zijn eigenlijk kleine stukjes van een grotere cel, de megakaryocyt. Van zo’n megakaryocyt breken steeds kleine stukjes af, en dat zijn dan bloedplaatjes. Daarom hebben bloedplaatjes ook geen kern, maar ze gedragen zich wel als normale bloedcellen, het zijn net kleine fabriekjes. De kleinste bloedcellen zijn maar 2-3 micrometer groot. Je kunt ze alleen zien onder een microscoop. Aan de buitenkant van de bloedplaatjes zitten verschillende receptoren. Die receptoren scannen de hele tijd of je bloedvat nog heel is of dat er een gat in de wand is ontstaan. De receptoren in de bloedplaatjes heten glycoproteïnen. Als er een gat in een bloedvat zit, kunnen de glycoproteïnen dat registreren.

Hoe gaat dat in zijn werk?

Als je bijvoorbeeld gevallen bent en je bloedvaten zijn beschadigd, dan merkt een bloedplaatje dat omdat de glycoproteïnen zich opeens kunnen haken aan de tussenwand van een bloedvat. Dat kan alleen als een bloedvat kapot is, want de glycoproteïnen kunnen zich niet aan de binnenwand van een bloedvat haken. De bloedplaatjes kunnen kleine wondjes mooi repareren, en ook zorgen ze ervoor dat bloedvaten niet weer gaan lekken. Maar als je een grote wond hebt, haken zich heel veel bloedplaatjes aan het gat in je bloedvat, en dan worden ze geactiveerd. Ze veranderen van vorm, in plaats van kleine rondjes worden het heel dikke propjes met een soort pootjes. Als de bloedplaatjes geactiveerd zijn, komt er een ware kettingreactie op gang. Het een versterkt het ander. Binnen in de bloedplaatjes zitten granulae, dat zijn zakjes met activerende stofjes. Als een bloedplaatje geactiveerd wordt, worden de granulae opengezet en komen die stofjes vrij. Hierdoor worden weer andere bloedplaatjes geactiveerd, net als de stollingsfactoren die aan het werk gaan op de plek waar het bloedvat kapot is.

Wat gebeurt er dan?

De bloedplaatjes hebben meerdere belangrijke glycoproteïnen. Als de geactiveerde stollingsfactoren bij het kapotte bloedvat komen, haakt een van die glycoproteïnen zich bijvoorbeeld aan de Von Willebrandfactor (VWF). Dat is een stollingsfactor die werkt als een soort lijm die overal tussen gaat zitten en die de bloedplaatjes aan elkaar plakt en aan het bloedvat plakt. De tweede belangrijke glycoproteïne haakt zich aan de stollingsfactor fibrinogeen. Die komt als laatste in actie en maakt grote stevige spaghettidraden over het stolsel heen zodat het goed stevig wordt (zoals duct tape). Bloedplaatjes merken dus of een bloedvat beschadigd is en ze zorgen voor de eerste stollingsactivatie, de eerste stap van de stolling, dat noemen we de primaire hemostase. Ook activeren ze andere stollingsfactoren die een rol hebben in de tweede stap van de stolling (secundaire hemostase), zodat er een stevig korstje wordt gemaakt.

Hoe lang leeft een bloedplaatje gemiddeld?

Gemiddeld leeft een bloedplaatje acht tot tien dagen.

Dat betekent dat er voortdurend nieuwe bloedplaatjes aangemaakt moeten worden?

Je beenmerg is dan ook permanent bezig met aan het aanmaken van nieuwe bloedplaatjes. Rode bloedplaatjes leven bijvoorbeeld veel langer, wel honderdtwintig dagen. Bij sommige ziekten kan het beenmerg niet genoeg produceren, dan zie je vaak als eerste het aantal bloedplaatjes dalen.

Wat kan er misgaan met je bloedplaatjes?

Als je niet genoeg bloedplaatjes hebt, spreken we van een kwantitatief defect. Als je er wel genoeg hebt maar ze werken niet goed genoeg, dan spreken we van een kwalitatief defect. Als je zowel een kwantitatief als een kwalitatief defect hebt, ben je nog slechter af, je hebt dan nog meer last van bloedingsneigingen. Als je niet genoeg bloedplaatjes aanmaakt, maar ze doen het wel, is dat vaak minder erg. Als ze niet goed werken (een functieprobleem), heb je daar heel veel last van in de stolling.

Welke medische termen gebruiken jullie hiervoor?

Een tekort aan bloedplaatjes noemen we een trombocytopenie en niet goed werkende bloedplaatjes (een kwaliteits- of functieprobleem) noemen we een trombocytopathie.

Hoeveel last kun je ervan hebben?

Bij een trombocytopathie hangt het ervan af hoe erg het functionele defect is. Als het heel ernstig is, en er een duidelijk verhoogde bloedingsneiging is, merk je dat vaak al in de vroege kinderjaren. Tussen de afbraak en aanmaak van bloedplaatjes ontstaat op den duur een negatieve balans.