Hemofilie is een erfelijke aandoening, wat houdt dat in?

Een erfelijke aandoening wordt van ouder op kind doorgegeven, je hebt de ziekte dus al bij je geboorte. Soms krijg je het niet van je ouders, en ben je de eerste in je familie met hemofilie doordat je een nieuwe mutatie (een foutje in je erfelijk materiaal) hebt.

Dat is bij ongeveer 30% van de hemofiliepatiënten het geval. Een baby kan dus best hemofilie hebben terwijl het niet in de familie zit. Dit is best onbekend en daarom wordt er niet altijd aan gedacht bij bepaalde symptomen.

4.1 Chromosomen, genen en DNA

Je lichaam bestaat uit miljarden cellen. In iedere cel zit een celkern, en in die kern zitten chromosomen, die vormen een kopie van het erfelijk materiaal van je ouders. Een mens heeft 23 paar chromosomen, dat zijn dus 46 chromosomen. Elk chromosomenpaar bestaat uit één chromosoom afkomstig van de vader en één van de moeder. Eén van die chromosomenparen bepaalt welk geslacht een kind krijgt, dat zijn de geslachtschromosomen. Bij de bevruchting krijg je dus 23 chromosomen (waaronder één geslachtschromosoom) van je moeder en 23 chromosomen (waaronder één geslachtschromosoom) van je vader.

Er zijn twee geslachtschromosomen, chromosoom X en Y. Ieder mens heeft twee geslachtschromosomen, vrouwen hebben twee X-chromosomen en mannen een X- en een Y-chromosoom. Als je een meisje bent, heb je van je vader een X-chromosoom gekregen en van je moeder een X-chromosoom. Als je een jongen bent, heb je van je moeder een X-chromosoom gekregen en van je vader een Y-chromosoom.

Chromosomen bestaan uit lange strengen DNA. Het DNA is opgebouwd uit een groot aantal nucleotiden. Er zijn vier verschillende soorten nucleotiden. De volgorde van deze nucleotiden is bepalend voor de opbouw van de eiwitten die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de opbouw en werking van je lichaam.
Een afgebakend stukje DNA, waarin informatie zit voor de vorming van een bepaald eiwit, noemen we een gen. Elk gen heeft zijn vaste plek op een chromosoom.
Erfelijke informatie ligt dus opgeslagen op een gen en wordt bepaald door de volgorde waarin de nucleotiden liggen.

Omdat je de genen van je ouders hebt gekregen, krijg je ook eigenschappen van je vader of moeder, dat noemen we erfelijke eigenschappen. Eigenschappen zoals je huidskleur of bloedgroep, maar ook de aanmaak van stollingsfactoren; deze informatie ligt vast in je genen. De genetische informatie voor hemofilie ligt op het X-chromosoom, één van de chromosomen die het geslacht bepalen. Daardoor is hemofilie een geslachtsgebonden erfelijke aandoening.

4.2 Mutatie

Als de volgorde waarin de nucleotiden liggen of het aantal nucleotiden verandert, dan verandert de informatie op het gen. Hierdoor verandert het eiwit dat wordt opgebouwd en dat zorgt weer voor een verandering in de opbouw of werking van een orgaan of deel van je lichaam. Een verandering in een gen noemen we een mutatie. Bij hemofilie A ligt de mutatie op het gen dat informatie bevat over de opbouw van Factor VIII (8), bij hemofilie B op het gen voor Factor IX (9). Beide genen liggen op het X-chromosoom. Er zijn verschillende mutaties bekend die hemofilie kunnen veroorzaken.

4.3 Het X-chromosoom, overerving en dragerschap

Er zijn dus twee verschillende geslachtschromosomen, chromosoom X en Y. Een mens heeft twee geslachtschromosomen, vrouwen hebben twee X-chromosomen en mannen een X- en een Y-chromosoom. Als je een meisje bent, heb je van je vader een X-chromosoom gekregen en van je moeder een X-chromosoom. Als je een jongen bent, heb je van je moeder een X-chromosoom gekregen en van je vader een Y-chromosoom.

Als je een jongen bent én je hebt een X-chromosoom met een mutatie op het gen voor Factor VIII (8), dan maak je te weinig of geen Factor VIII (8) aan en heb je hemofilie A. Heb je als jongen een X-chromosoom met een mutatie op het gen voor Factor IX (9), dan maak je te weinig of geen Factor IX (9) aan en heb je hemofilie B. Omdat je als jongen je X-chromosoom van je moeder krijgt en de mutaties voor hemofilie op het X-chromosoom liggen, is je moeder vaak al draagster van de mutatie voor hemofilie. Soms is dat niet zo en is er sprake van een nieuwe mutatie, dan ben je de eerste in de familie met een Factor VIII (8)- of IX (9)-mutatie.

Als je een meisje bent en je hebt één X-chromosoom met een mutatie voor Factor VIII (8) of IX (9), dan ben je draagster van hemofilie. Je draagt dan zelf de afwijkende genetische informatie en kunt die ook doorgeven aan je kinderen. Je kunt draagster zijn doordat je vader hemofilie heeft en jou zijn X-chromosoom heeft gegeven, als dochter heb je dan 100% kans op draagsterschap. Je kunt ook draagster zijn doordat je moeder draagster is en zij jou haar X-chromosoom met de hemofiliemutatie heeft gegeven, als dochter heb je dan 50% kans op draagsterschap. Je kunt als meisje ook draagster zijn doordat je een nieuwe mutatie hebt, dan heb je het dus niet van je vader of moeder. Je zou denken dat draagsters een normale stolling hebben, doordat het normale gen voldoende stollingsfactor aanmaakt, maar dat is niet altijd het geval! Als draagster van hemofilie kun je een verhoogde bloedingsneiging hebben. Het is daarom belangrijk om stollingsfactoren bij mogelijke draagsters altijd te testen, dat wordt al op jonge leeftijd gedaan. Zo kan al vroeg worden vastgesteld of er genoeg Factor VIII (8) of IX (9) is om goed te kunnen stollen bij een ongeval, een operatie of later bij een bevalling.

In Nederland wordt alleen gekeken hoeveel Factor VIII (8) of IX (9) er in je bloed zit, en niet of je werkelijk draagster van hemofilie bent. Dragerschap kun je alleen maar vaststellen via een DNA-onderzoek. Dit betekent dus dat je genoeg Factor VIII (8) of IX (9) kunt hebben, terwijl je toch draagster bent van hemofilie. Er is dan sprake van lyonisatie.

Lyonisatie gebeurt bij ongeboren meisjes al vroeg in de zwangerschap. Bij lyonisatie wordt in elke lichaamscel één van de twee X-chromosomen uitgeschakeld, waarna er in elke lichaamscel één X-chromosoom aanstaat en dus ook één uit. In elke lichaamscel wordt dus óf het X-chromosoom van je moeder óf dat je van je vader uitgeschakeld. Het uitschakelen verloopt volledig willekeurig, in een deel van de cellen zal dus het X-chromosoom van je moeder actief zijn, en in een ander deel het X-chromosoom van je vader. Als je draagster van hemofilie bent is de verhouding tussen de actieve X-chromosomen in je lichaamscellen belangrijk. Als bij jou in de meeste lichaamscellen het X-chromosoom zonder de mutatie voor hemofilie actief is, dan zal je bloedstolling normaal verlopen. Zijn vooral de X-chromosomen met de mutatie voor hemofilie in je lichaamscellen actief, dan kun je toch te weinig Factor VIII (8) of IX (9) hebben en daardoor meer kans op bloedingen.

Als een moeder draagster is en de vader heeft geen hemofilie, dan is de kans 50% dat haar zoon hemofilie heeft, in dat geval heeft ze het X-chromosoom doorgegeven met de hemofiliemutatie. Maar er is dus ook 50% kans dat haar zoon geen hemofilie heeft. Als een moeder draagster is en de vader heeft geen hemofilie, dan is de kans 50% dat haar dochter ook draagster zal zijn. Er is dus ook 50% kans dat ze het niet is.

Als een vader hemofilie heeft en de moeder is geen draagster, dan geeft de vader de hemofilie nooit door aan zijn zoon, omdat zijn zoon van hem het Y chromosoom krijgt waar geen hemofiliemutatie op zit. De zoon krijgt het X-chromosoom van zijn moeder. Een vader met hemofilie geeft het X-chromosoom met de mutatie altijd door aan zijn dochter. Zij is altijd draagster (obligaat draagster).