Veelgestelde vraag
Wat doet een bloedplaatje precies?

Als je een gat in een bloedvat hebt (bijvoorbeeld als je je hebt gesneden), dan is de wand van dat bloedvat beschadigd, waardoor je bloed naar buiten kan stromen. Hoe groter het gat, hoe meer bloed je verliest. Als de binnenwand van het vat beschadigd is, ligt ook de middelste laag van dat bloedvat (subendotheel) open. Aan deze laag hecht zich een speciaal eiwit (de von willebrandfactor, of kortweg VWF) waar de bloedplaatjes zich aan kunnen binden. Daar zorgen de receptoren aan de buitenkant van de bloedplaatjes voor. Als de bloedplaatjes eenmaal aan de vaatwand gehecht zijn, veranderen ze van vorm. Zo kunnen ze beter (samen met de VWF) andere bloedplaatjes aantrekken. Steeds meer bloedplaatjes blijven aan elkaar plakken en zo krijg je een korstje op de plek van de beschadiging. Andere receptoren op de bloedplaatjes binden het stofje fibrinogeen, zodat een goede, stevige korst gemaakt kan worden.

Tijdens de bloedstolling worden de bloedplaatjes geactiveerd en komt er een ketting van elkaar opvolgende reacties op gang. Het voornaamste doel van de bloedstolling is het stoppen van het bloedverlies en het dichten van de vaatwand. Uitgebreidere beschrijving van de bloedstolling vind je in het hoofdstuk ‘normale bloedstolling’.

Bloedplaatjes zijn dus heel belangrijk bij de stolling, maar ze doen nog meer. Positief – ze zijn belangrijk voor je afweer, en negatief – ze spelen een rol bij het vormen van bloedpropjes in een bloedvat (trombose) en afwijkingen in de vaatwand (atherosclerose).

Ook interessant