De toekomst

Al jarenlang wordt veel onderzoek verricht naar de ziekte van Von Willebrand en mogelijke behandelingen. Eén van de laatste belangrijke ontwikkelingen is gentherapie.

9.1 De ziekte van Von Willebrand en zwangerschap

Als jij of je partner de ziekte van Von Willebrand hebben, dan is het belangrijk om je goed te laten voorlichten door een gynaecoloog, een internist-hematoloog en een klinisch geneticus (erfelijkheidsdokter). Zij kunnen jullie alles vertellen over de risico’s van een zwangerschap en bevalling en over hoe groot de kans is dat jullie de ziekte doorgeven aan jullie kinderen.

Prenatale diagnostiek
Prenatale diagnostiek wordt bij de ziekte van Von Willebrand zelden gedaan. Het gebeurt wel als er een kans bestaat dat de baby Von Willebrandziekte type 3 heeft. Zo weet je of er speciale zorg nodig is rondom de bevalling en je kunt je voorbereiden op de periode erna.

Om het DNA-onderzoek te kunnen doen, moet de mutatie in het gen bekend zijn. Het onderzoek kan worden gedaan door middel van een vlokkentest (tussen de tiende en twaalfde zwangerschapsweek) of een vruchtwaterpunctie. Vaak wordt gekozen voor een late vruchtwaterpunctie tussen de tweeëndertigste en vierendertigste zwangerschapsweek (een vroege punctie vindt plaats in de zestiende zwangerschapsweek). Als de moeder kans heeft op bloedingen, moet wel goed gekeken worden welke vorm van diagnostiek het beste past en of de risico’s niet te groot zijn.

Bevalling
Als de moeder kans heeft op bloedingen (bijvoorbeeld door een ernstige vorm van Von Willebrandziekte, zoals type 3) of de baby, dan wordt de bevalling gedaan in een ziekenhuis met een stollingsstoornis-behandelcentrum. Hierdoor wordt het risico op problemen verminderd.

Als er ernstige bloedingen bij de zwangere vrouw worden verwacht, dan zal er bijvoorbeeld extra stollingsfactor worden voorgeschreven en vaak ook tranexaminezuur.

Als er een kans is dat de pasgeborene een ernstige vorm van Von Willebrandziekte heeft (type 2 of 3 of ernstig type 1), dan wordt daar rekening mee gehouden bij de bevalling. De voorkeur gaat uit naar een vaginale bevalling, maar als een moeilijke bevalling wordt verwacht, kan een keizersnede eerste keuze zijn. Bij een vaginale bevalling kun je bepaalde ingrepen beter niet doen. Zoals het plaatsen van een schedelelektrode op het hoofd van de ongeboren baby (om de hartslag goed te kunnen volgen) of een vacuümextractie (een cup op het hoofd van de baby waaraan getrokken kan worden).

9.2 Toekomst

Al jarenlang wordt veel onderzoek verricht naar de ziekte van Von Willebrand en mogelijke behandelingen. Eén van de laatste belangrijke ontwikkelingen is gentherapie. Bij gentherapie wordt een deeltje (vector) met het gezonde gen voor VWF in levercellen gebracht. Het lichaam wordt daardoor aangezet om voldoende en goedwerkende VWF aan te maken. Hierdoor kan mogelijk de aanmaak van de stollingsfactor worden beïnvloed.

In Engeland hebben al enkele patiënten gentherapie gehad, zij hadden wel een andere stollingsstoornis, namelijk ernstige hemofilie B. De patiënten kregen daarna minder bloedingen en hadden vaak geen profylaxe meer nodig. In Europa wordt samengewerkt om dit mogelijk te maken voor patiënten met Von Willebrandziekte.

Daarnaast wordt er hard gewerkt aan langer werkende stollingsfactoren, zodat je minder vaak per week hoeft te prikken. Dit moet in de praktijk wel nog worden getest.