Wat gaat er nou precies mis bij diabetes?

Om te begrijpen wat er mis is bij diabetes, is het belangrijk om te weten hoe je lichaam werkt in normale omstandigheden. Wat je lichaam doet met de glucose die je binnenkrijgt via het eten, wat het doet om je bloedsuiker zo stabiel mogelijk te houden en welke stoffen en cellen zich hiermee bezighouden. Dit noemen we ook wel de glucosehuishouding.

Hoe komt je lichaam aan glucose?

In het voedsel dat je eet zitten koolhydraten (zoals glucose en zetmeel), vetten en eiwitten. Dit zijn allemaal brand- en bouwstoffen voor je lichaam. Je lichaam heeft ze nodig om alles goed te laten werken en om te groeien. Maar daarvoor moet de voeding eerst worden verteerd (afgebroken in kleine stukjes). De vertering van voedsel vindt plaats in je mond, maag, lever, galblaas, alvleesklier, dunne en dikke darm. Enzymen en hormonen spelen daarbij een belangrijke rol.

Als je geen diabetes hebt

Je lichaam zorgt ervoor dat precies de goede hoeveelheid brand- en bouwstoffen in je bloed rondstroomt. De bloedsuiker blijft vrij constant, zowel voor als na een maaltijd; tussen de 4 en 7 mmol/L (tussen de 72-126 mg/dL, meetwaarde in bv. België). Dat komt omdat de hoeveelheid glucose (koolhydraten) die je binnenkrijgt, je verbruik van energie en de hoeveelheid enzymen en hormonen goed op elkaar zijn afgestemd.

Na het eten

1. In de maag wordt glucose uit de voeding omgezet in simpele suikers. De simpele suikers kunnen uit de maag en darm worden opgenomen in het bloed.

2. Op het moment dat je voeding ziet en eet, gaan de bètacellen in je alvleesklier meer insuline aanmaken. Ze weten precies hoeveel insuline ze aan moeten maken, omdat ze zelf de bloedsuiker in de gaten houden. (Tussen de maaltijden door wordt er ook insuline aangemaakt, maar in heel kleine hoeveelheden. Dit heet het basale insulineniveau.)

3. De lever haalt een groot deel van de glucose uit het bloed en zet deze om in glycogeen, en hiervoor is insuline nodig. Als je lang niets eet, kan je lichaam glycogeen weer omzetten in glucose (suiker), zodat je bloedsuiker niet verder daalt.

4. Een deel van de glucose stroomt verder door je lichaam. Alle cellen in je lichaam worden op deze manier voorzien van energie. Ze hebben allemaal glucose nodig om te kunnen werken.

Als je veel eet krijg je meer koolhydraten (zoals glucose en zetmeel) binnen dan je lichaam nodig heeft. Het teveel aan koolhydraten wordt omgezet in vet dat wordt opgeslagen in je vetweefsel. Het teveel aan vet dat je eet wordt daar ook opgeslagen. In het vetweefsel is ruimte genoeg, er kan dus een grote voorraad vet worden aangelegd. Hoe groter de voorraad, hoe dikker je wordt.

Wat doet insuline?

1. Insuline zorgt ervoor dat glucose de lichaamscel in kan.

2. Zo blijft de hoeveelheid glucose in je bloed binnen de normaalwaarden. Niet alle lichaamscellen hebben insuline nodig om glucose op te nemen, cellen in je hersenen, het netvlies in je oog, je nieren, bijnieren en zenuwvezels kunnen dit zelfstandig.

Als je diabetes hebt

Als je diabetes hebt maakt je lichaam geen of niet genoeg insuline aan. Als er geen insuline meer wordt aangemaakt doordat de bètacellen kapot zijn, is er sprake van diabetes type 1. Als er net niet genoeg insuline wordt aangemaakt én de werking van insuline is minder goed (insulineresistentie), dan is er sprake van diabetes type 2.

Diabetes type 1, na het eten:

1. In de maag wordt glucose uit de voeding omgezet in simpele suikers. De simpele suikers kunnen uit de maag en darm worden opgenomen in het bloed.

2. Op het moment dat je voeding ziet en eet, kan de alvleesklier niet goed reageren omdat de bètacellen kapot zijn. Er wordt dus geen insuline aangemaakt. De glucose in je bloed kan hierdoor niet de lichaamscel in, terwijl er meer dan genoeg rondstroomt.

3. Ondertussen hebben je lichaamscellen heel hard glucose nodig, als brandstof. Je lichaam gaat op andere manieren proberen de hoeveelheid glucose te verhogen:
  • Het glycogeen in je lever wordt omgezet in glucose (door onder andere glucagon), waardoor je bloedsuiker nog verder stijgt. Uiteindelijk stroomt er nog meer glucose rond. Een deel ervan plas je uit en omdat glucose veel vocht met zich meetrekt, moet je heel veel en vaak plassen. Hierdoor krijg je dorst en ga je veel drinken.
  • Vetten en eiwitten in je lichaam worden afgebroken om glucose aan te kunnen maken. Bij de vetafbraak komen vetzuren vrij die in de lever worden omgezet in ketonen. Een deel van deze ketonen komt in de urine terecht. In de urine zijn op dat moment ketonen én glucose aantoonbaar. Door de afbraak van vetten en eiwitten verlies je gewicht en voel je je beroerd, moe en lusteloos.
4. Maar nog steeds is er geen insuline om al die glucose de lichaamscel in te krijgen. Je hebt dus te weinig glucose in je cellen en te veel in je bloed, dat is schadelijk en uiteindelijk levensbedreigend. Het overschot aan glucose beschadigt namelijk de lichaamscellen die geen insuline nodig hebben om glucose binnen te laten (zoals de nieren, hersenen, het netvlies en zenuwstelsel). Ook ontstaat er een overschot aan ketonen waardoor je bloed zuur wordt. Door het vele plassen droog je uit, waardoor het bloed nog zuurder wordt. Door het tekort aan vocht in je lichaam én de lage zuurgraad in je bloed kan een levensbedreigend coma ontstaan, het zogenaamde diabetische coma (of ketoacidotische coma).

Diabetes type 2, na het eten:

1. In de maag wordt glucose uit de voeding omgezet in simpele suikers. De simpele suikers kunnen uit de maag en darm worden opgenomen in het bloed.

2. De gevoeligheid van de lever en spieren voor insuline is verminderd. De lever reageert niet goed meer op insuline, waardoor onvoldoende glucose wordt omgezet in glycogeen en de bloedsuiker stijgt.

3. Op het moment dat je voeding ziet en eet, reageert de alvleesklier langzamer dan zou moeten. Het duurt lang voordat extra insuline wordt aangemaakt. Hierdoor is er een tekort aan insuline op het moment dat je het nodig hebt.

4. Door het gebrek aan insuline en de verminderde werking van insuline is de bloedsuikerspiegel te hoog. Het beetje insuline en de hoge bloedsuiker zorgen ervoor dat er toch wat glucose in de lichaamscellen komt.

5. Het overschot aan glucose zorgt ervoor dat er heel veel glucose in lichaamscellen komt die geen insuline nodig hebben om glucose binnen te laten (zoals de nieren, hersenen, het netvlies en het zenuwstelsel). Deze cellen raken hierdoor beschadigd.