De klachten onderzoeken

Bij het stellen van de diagnose kunnen de volgende onderzoeken gebruikt worden:

  • Gesprekken met jou en je ouders of verzorgers om erachter te komen wie je bent, waar je last van hebt en hoe lang al. Van welke symptomen heb je last, hoe ernstig zijn ze en hoeveel invloed hebben ze op je dagelijks leven? Hoe verliep je ontwikkeling en zijn er problemen geweest, wat is je voorgeschiedenis (van voor de geboorte tot nu, zowel lichamelijk als geestelijk), hoe zit het met je familie (wie heb je om je heen en komt het in de familie voor) en grote gebeurtenissen in je leven (trauma’s, heftige gebeurtenissen).
  • Psychologisch onderzoek om je intelligentie te meten en je persoonlijkheid in kaart te brengen.
  • Lichamelijk onderzoek om eventuele lichamelijke problemen uit te sluiten of aan te tonen. Speciale aandacht is er voor neurologische aandoeningen en tekenen van drugs- of alcoholgebruik (vergiftiging).
  • Soms wordt er aanvullend onderzoek gedaan als er mogelijk een lichamelijk probleem is dat de symptomen kan verklaren. Zo kunnen we via bloedonderzoek zien of je drugs of alcohol gebruikt, genetisch onderzoek verrichten en het gebruik van eventuele medicijnen zoals antipsychotica controleren.

Tijdens de onderzoeken kan gebruik worden gemaakt van gestandaardiseerde vragenlijsten:

  • PQ-16, Prodromal Questionnaire. Dit is een lijst met 16 items die je zelf in kunt vullen, met eens of oneens. Het geeft aan waar je last van hebt, of juist niet.
  • SIPS, Structured Interview for Prodromal/Psychosis-risk Syndromes. SOPS, Scale Of Prodromal Symptoms. Of je last hebt van symptomen die kunnen passen bij een voorfase (prodromaal) van een psychose kan duidelijk worden met de SIPS of SOPS.
  • CAARMS, Comprehensive Assessment of At Risk Mental State. Vragen en onderwerpen waardoor onder meer duidelijk wordt of je last hebt van wanen of hallucinaties, hoe je gedrag is en je denkpatroon, en of je drugs of alcohol gebruikt.