Veelgestelde vraag
Hoe wordt de stollingstijd van het bloed bepaald?

Er zijn twee verschillende routes die de bloedstolling in gang zetten. De ene route wordt in gang gezet door de weefselfactor, een stof die vrijkomt als het bloedvatweefsel beschadigd is, dat noemen we de extrinsieke bloedstolling. De andere route wordt in gang gezet via de stollingsfactoren XIII (12), XI (11), IX (9) en VIII (8), dat noemen we de intrinsieke bloedstolling.

De protrombinetijd (PT) is de tijd die het kost om het bloed in een reageerbuisje te laten stollen na toevoeging van weefselfactor, het stofje dat de extrinsieke bloedstolling in gang zet. De tijd om het bloed te laten stollen ligt tussen de elf en veertien seconden, maar kan verschillen per laboratorium. Daarom wordt de stollingstijd weergegeven als een ratio, INR (international normalised ratio). Hierbij wordt de stollingstijd van een patiënt gedeeld door de stollingstijd die in hetzelfde laboratorium als normaal wordt gemeten. Daardoor verdwijnen de onderlinge verschillen. Een INR van ongeveer één is normaal. Bij een INR kleiner dan één stolt het bloed sneller dan normaal en is er sprake van een vergrote kans op trombose. Bij de behandeling van trombose met bloedverdunners wordt een INR aangehouden van twee-drie. De stollingstijd is dan twee tot drie keer zo lang als normaal.

Eenzelfde test wordt uitgevoerd om de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) vast te stellen. Hierbij wordt de intrinsieke bloedstollingstijd in een reageerbuisje gemeten. Als de APTT korter is dan normaal, kan dit wijzen op de aanwezigheid van lupus anticoagulans. Ook kan de test gebruikt worden om de werking van ongefractioneerde heparine nauwkeurig in de gaten te houden.

Ook interessant