Wel of geen pomp

Als je twijfelt over een insulinepomp, dan moet je bij Roos Nuboer (36) zijn. Ze is kinderarts en werkt in het Meanderziekenhuis in Amersfoort. Roos werkt al jaren met kinderen met diabetes en ziet de pomp steeds populairder worden.

Wat betekent diabetes voor jou?

Een chronische ziekte die een enorme impact heeft op het kind en zijn hele omgeving. Hoe meer ik ervan zie, hoe duidelijker het wordt hoe vervelend de ziekte eigenlijk is. Je hebt niet alleen te maken met de dreiging van ernstige langetermijngevolgen als blindheid of hart- en vaatziektes, maar ook nog eens met vervelende gevolgen op korte termijn. Een hypo, stuipen of een ziekenhuisopname.
Aan de andere kant zie ik het als een uitdaging om met ons hele diabetesteam ervoor te zorgen dat een kind een zo normaal mogelijk leven kan lijden.

Waarom een pomp?

Met een pomp kun je continu insuline afgeven, net zoals je lichaam dat doet. Je bent beter in te stellen en je hebt minder schommelingen. De pomp is betrouwbaar, de insulineafgifte wordt per uur ingesteld.

Een ander voordeel is dat de pomp goed werkt bij gedragsproblemen. Kleine kinderen met diabetes hebben daar vaak last van. Ze kunnen door de bloedsuikerschommelingen huilerig zijn of ADHD-achtig gedrag ontwikkelen. Met een pomp worden de schommelingen minder en dus ook de klachten. Ook eetproblemen kun je beter aanpakken. Kleine kinderen gebruiken eten vaak als een machtsmiddel. En dat is lastig voor ouders als ze net gespoten hebben. Het kind moet eten, anders krijgt het een hypo. Dan kun je niet zeggen: ‘als je niet wilt eten, ga je maar naar je kamer.’ Dus vaak krijgt zo’n kind dan snoep, een danoontje of iets lekkers. Om maar wat in de maag te hebben. Een voordeel van een pomp is dat je niet hoeft te eten. Wij pleiten er dan ook voor om alle jonge kinderen onder de zes jaar op de pomp te zetten. Veel behandelaars schrikken daar voor terug, ze vinden een pomp eng voor kleintjes. Dat is jammer, want er zijn veel voordelen.

En bij tieners?

Tieners hebben vanwege hun groeihormonen vaak last van een hoge ochtendwaarde. De insuline werkt dan niet goed. Ook kunnen pubers last hebben van ernstige hypo’s of sterk wisselende bloedsuikerwaardes, waardoor ze zich niet lekker voelen of last hebben van plotselinge ‘moodswings’. Als je goed ingesteld bent voel je je beter. Dat kan een reden zijn om een pomp te nemen.

Een andere reden kan zijn dat je baalt van vier keer per dag spuiten. Veel kinderen houden dat niet vol. Een pomp kan dan een uitkomst zijn. Dan hoef je maar twee keer per week een naald in te brengen. Maar voor alles geldt; je moet een behandeling kiezen die bij je past. Kinderen moeten hun eigen keuze kunnen maken. Zij moeten er hun hele leven mee verder. Een pomp heeft alleen zin als je gemotiveerd bent. Je draagt hem de hele dag bij je. Dat is voor sommige kinderen echt een bezwaar. Die schamen zich voor hun diabetes en vinden de pomp te zichtbaar. Spuiten kun je thuis doen, of stiekem op de wc.
Maar je kunt de pomp ook af doen als het even niet uitkomt. Als je bijvoorbeeld naar een feestje gaat en je hebt strakke kleren aan. Dan doe je ’m af en stopt ’m in je tas. Na een uurtje of twee koppel je ’m gewoon weer aan, of je spuit even tussendoor. Dat kan, ook op het strand. Er zijn zelfs kinderen die overdag spuiten en alleen ’s nachts de pomp gebruiken.

Tip

Als je twijfelt of je een pomp wilt hebben kun je een proefpomp proberen. Dan kijk je drie maanden of het bevalt. Je kunt altijd weer besluiten om te gaan spuiten. En je hoeft niet bang te zijn om ’m af en toe even los te koppelen. Denk nou niet; ‘oh help, nu kan ik nooit meer sporten of zo.’ Je kunt ’m gewoon even losmaken. Bevalt het niet, dan stap je gewoon weer over op het spuiten.

Een andere tip: zoek af en toe eens andere kinderen met diabetes op. Het kan heel fijn zijn om te merken dat je niet de enige bent die het heeft.

En een tip voor behandelaars

Jongeren kunnen niet tegen adviezen waar ze niet om vragen. Het heeft geen zin om een heel verhaal af te steken als ze er niet mee bezig zijn. Beter is om te vragen wat ze willen weten. Stel ook niet te veel eisen aan een kind maar vraag wat haalbaar voor ze is. Wat ze nu aankunnen.