Een operatie

Een operatie aan je hersenen wordt altijd gedaan door een neurochirurg. Hij of zij weet precies hoe je hersenen er uitzien en hoe alles met elkaar in verbinding staat. De operatie gebeurt onder narcose, je wordt in slaap gebracht waardoor je er niets van merkt.

Tijdens de operatie wordt geprobeerd om de tumor of een deel ervan te verwijderen. Ook kun je geopereerd worden omdat de tumor ernstige klachten geeft. Bijvoorbeeld als de tumor in je hoofd te groot is en de druk te groot wordt, of als je teveel hersenvocht hebt. Soms moet dat snel gebeuren omdat het gevaarlijk kan zijn, je krijgt dan een spoedingreep.

Een hersenoperatie gaat meestal via de schedel (transcranieel). Dan wordt er een opening gemaakt in je schedel, een craniotomie. Er wordt dan een luikje gemaakt dat uit het bot wordt gehaald (trepanatie). Soms kan de operatie via een klein luikje, soms is een grotere opening nodig. Na de operatie wordt het luikje weer teruggeplaatst. Je houdt er wel een litteken aan over. Als de tumor op de goede plek ligt, kun ook via de neus opereren (transnasale of transsphenoïdale operatie), bijvoorbeeld als je een craniofaryngeoom hebt (die in/bij de hypofyse zit). Omdat de hypofyse vlak achter je ogen ligt, kun je er via de neusholte bij. Bij deze operatie is ook een KNO-arts aanwezig. Daarbij gebruiken ze een endoscoop, een soepel buisje met een camera erop dat het beeld vergroot laat zien op een beeldscherm.

Het verwijderen van een hersentumor
Om de weg te vinden in de hersenen worden er tijdens de operatie hulpmiddelen gebruikt, zoals MRI -beelden, computers of een frame. Het vinden van de weg in de hersenen noemen we neuronavigatie. Een van die hulpmiddelen is stereotaxie. Bij stereotaxie krijg je een frame (een soort kroon) op je hoofd. Op het frame staan drie lijnen (X-, Y- en Z-as) met getallen (als een centimeter). Elke lijn heeft zijn eigen richting; één lijn van links naar rechts, een lijn van boven naar onder en een lijn van voor naar achteren. Een MRI laat zien op welke plek de tumor precies zit, op alle drie de lijnen komt er dan een getal, en zo kunnen ze precies berekenen (tot in millimeters) waar de tumor zit. De neurochirurg gebruikt dit meetpunt om tijdens de operatie precies te weten waar de tumor zit en hoe daar te komen. Je kunt ook stereotaxie krijgen zonder frame, dan neemt een speciale computer de rol van het frame over. Om de weg te vinden in de hersenen kan ook een speciale computer worden gebruikt die vooraf gemaakte MRI -beelden koppelt aan beelden die tijdens de operatie worden gemaakt, de neurochirurg ziet dan precies waar hij of zij bezig is en waar de tumor zit. De neurochirurg heeft nog meer speciale apparatuur en instrumenten, om zo precies mogelijk te kunnen werken. Ook kunnen onderzoeken gebruikt worden die bijvoorbeeld laten zien waar de zenuwbanen precies lopen.

De plek van de tumor en de vorm (uitgespreid, ingegroeid of afgegrensd) bepalen onder meer hoeveel tumorweefsel er weggehaald kan worden. Dat weet je niet altijd van tevoren, dat wordt soms tijdens de operatie duidelijk. Als een tumor helemaal wordt weggehaald, noemen we dat een totale resectie. Als een deel wordt weggehaald, noemen we dat een gedeeltelijke resectie. Het deel van de tumor dat blijft zitten, noemen we het residu. Een MRI na operatie laat zien hoeveel tumor er is verwijderd en of er nog tumorresten aanwezig zijn. Dat bepaalt hoe je verdere behandeling eruitziet.

Na een operatie kun je soms een zwelling krijgen of een ontsteking. Het hersenweefsel kan daardoor beschadigen, soms tijdelijk maar soms ook blijvend. Ook kan het hersenweefsel door operatie zelf beschadigen. Soms merk je dat al meteen na de operatie maar soms ook pas veel later. Na een operatie in de achterste schedelgroeve bijvoorbeeld kan het cerebellair mutisme syndroom ontstaan. Je kunt dan niet goed meer praten en soms ook niet slikken en je emoties kunnen veranderen. Het syndroom wordt ook wel het cerebellair cognitief affectief syndroom genoemd.

Het verlagen van de druk in de hersenen
Door een hersentumor kan de druk in je hersenen verhogen, omdat de tumor ruimte inneemt of omdat je teveel hersenvocht hebt doordat het niet goed kan wegstromen. Hoe groter de druk en hoe langer het duurt, hoe groter de kans dat je hersenweefsel beschadigt. Bij een baby zijn de schedelnaden nog niet vergroeid waardoor de schedel een beetje mee kan groeien als de druk in de hersenen toeneemt. Door de druk van de tumor wordt dan de schedel groter. Dat noemen we een waterhoofd of hydrocephalus. Als het kind groter is en de schedelnaden dichtgegroeid zijn, kan dat niet meer, de schedel groeit dan niet meer mee met de druk. Door de verhoogde druk kun je een verplaatsing krijgen van het hersenweefsel. Hoge druk kan het weefsel naar de opening van de schedel duwen, het achterhoofdsgat, dat de verbinding vormt met het wervelkanaal. De hersenen kunnen dan klem komen te zitten in het achterhoofdsgat, dat noemen we inklemmen. Inklemmen is levensgevaarlijk, het is daarom belangrijk om in te grijpen als de hersendruk te hoog wordt.
  • Door het overtollige hersenvocht af te voeren (drainage) kun je de druk verlagen. Voor het aanleggen van een drainage is een operatie nodig. De neurochirurg legt dan een drain aan, ook wel shunt genoemd. Dat is een dun soepel buisje dat de hersenholtes verbindt met bijvoorbeeld de buikholte, waardoor het overtollige hersenvocht afgevoerd kan worden. In de buikholte wordt het hersenvocht netjes opgeruimd. Drainage van hersenholte naar buikholte wordt ventriculoperitoneale (VP) shunt genoemd.
  • Door de tumor of een deel ervan te verwijderen, kan de druk in de hersenen verlaagd worden.