Hoe kan een hersentumor ontstaan?

Je lichaam maakt voortdurend nieuwe cellen aan, en de oude cellen worden vervangen. Anders zou je niet kunnen groeien en herstellen. Er worden evenveel nieuwe cellen aangemaakt als er oude worden afgebroken. Dat is keurig in evenwicht. Je cellen zorgen daar zelf voor, de informatie daarover ligt vast in het binnenste van je cel, in je erfelijk materiaal, je genen. Tijdens de groei en ontwikkeling heb je meer nieuwe cellen nodig, ook dat is keurig geregeld en onder controle.

Toch raakt het evenwicht soms verstoord, en maak je meer nieuwe cellen aan dan nodig is. Een cel die de controle over de groei verliest, noemen we een tumorcel. Die cel doet anders dan de andere cellen én deelt zich sneller. Zo krijg je een groep cellen die steeds groter wordt. Waarom een tumorcel ontstaat en wanneer, weten we niet.

Cellen in je lichaam

Je lichaam is opgebouwd uit ontelbaar veel cellen. Je hebt heel veel verschillende soorten cellen en die hebben allemaal hun eigen eigenschappen en taken (celdifferentiatie). We zeggen dan dat de cellen zijn gespecialiseerd. Gespecialiseerde cellen noemen we ook wel rijpe cellen. Voorbeelden zijn o.a. zenuwcellen, slijmvliescellen, kraakbeencellen en huidcellen.

Een nieuwe cel krijg je door celdeling. Uit één cel ontstaan twee cellen, uit twee cellen ontstaan vier cellen, uit vier cellen ontstaan acht cellen etc. Alle cellen in je lichaam zijn ontstaan uit stamcellen. Als een stamcel zich deelt ontstaan voorlopercellen, dat noemen we ook wel onrijpe cellen. Voorlopercellen ontwikkelen zich tot gespecialiseerde cellen die zichzelf weer kunnen delen.

De celgroei of celcyclus; normaal en abnormaal

Cellen groeien, ontwikkelen en delen zich, dat noemen we de celcyclus. De cellen in je lichaam delen zich voortdurend. Je maakt evenveel nieuwe cellen aan als er oude worden afgebroken. Dat is keurig in evenwicht. De cel zorgt daar zelf voor, de informatie daarover ligt vast in het binnenste van je cel, in je erfelijk materiaal, je genen.

Toch raakt het evenwicht soms verstoord, en maak je meer nieuwe cellen aan dan nodig is. Zo onstaat er een groep cellen die steeds groter wordt. Dat noemen we een kwaadaardige tumor. Als je zo’n tumor hebt, heb je kanker.

De rol van erfelijk materiaal bij het ontstaan van kanker

In iedere lichaamscel zit een kern met chromosomen (DNA), dat is je erfelijke materiaal. Op die chromosomen zitten genen, stukjes DNA, met informatie voor het aanmaken van eiwitten.

Als een cel gaat delen, verdubbelt hij eerst zijn DNA en verdeelt dit over twee nieuwe cellen (de dochtercellen). Tijdens de celdeling kunnen foutjes in het DNA ontstaan, dit noemen we mutaties. Meestal repareert je cel zo’n foutje zelf en als dat niet lukt, ruimt de cel zichzelf op. De cel gaat dan dood. Dit heet apoptose.

Maar heel soms gebeurt dat niet en blijft de cel met dat foutje bestaan. Die cel verandert dan en kan zich ongecontroleerd gaan delen, zo kan er een tumor ontstaan. Dat is pure pech.

Zo’n mutatie of foutje kan in allerlei cellen voorkomen, ook in voorlopercellen. Bij kinderen kan dat een rol spelen bij het ontstaan van hersentumoren. Bij volwassenen is dat anders, dan heeft DNA-schade door andere invloeden ook een belangrijkere rol.

De meeste DNA-mutaties die kanker veroorzaken zijn nieuw ontstaan. Sommige mutaties zijn erfelijk, ze kunnen de kans op kanker verhogen, maar dat wil niet zeggen dat je het krijgt.

Als je kanker hebt, zijn er vaak meer genen betrokken, je hebt dan dus meer genen die een mutatie (foutje) hebben.

Het gaat dan om de volgende genen:
  • Genen die de celcyclus controleren. (het proces waarin een cel ontstaat door deling, groeit en zich ontwikkelt, tot aan zijn eigen deling in twee nieuwe cellen).
  • Genen die betrokken zijn bij de groeisignalen.
  • Genen die foutjes in het DNA van de cel herkennen.
  • Genen die foutjes in het DNA van de cel herstellen.
  • Genen die de celdood controleren.

Celdood of apoptose zorgt ervoor dat een cel afsterft, waarna hij kan worden opgeruimd.
  • Genen die betrokken zijn bij de differentiatie van de cel.

Door differentiatie krijgt een cel kenmerkende eigenschappen, de cel specialiseert zich en heeft daardoor een eigen taak.

Oncogenen zijn betrokken bij de aanmaak van eiwitten die de celcyclus controleren. Een mutatie in zo’n gen kan zorgen voor abnormale celgroei.

Genen die betrokken zijn bij het afremmen van de celgroei, het herstel van DNA-foutjes in de cel en het laten afsterven van een cel noemen we anti-oncogenen of tumorsuppressorgenen. Deze genen kunnen veranderen door een mutatie waardoor abnormale cellen niet doodgaan, kunnen groeien en er ongecontroleerde groei ontstaat.

Bij de ontwikkeling van kanker zijn deze beide genen betrokken, ze zijn niet meer in balans;
  • de oncogenen zijn actief en stimuleren de signaalroutes die betrokken zijn bij de celcyclus.
  • de tumorsuppressorgenen zijn niet actief, waardoor tumorcellen niet doodgaan en kunnen groeien.

Als een gen actief is (geactiveerd), wordt er meer eiwit gemaakt waarvoor het gen de informatie bezit. Als een gen niet actief is (geïnactiveerd), wordt er minder eiwit gemaakt waarvoor het gen de informatie bezit.