Wat gaat er precies mis in een tumorcel?

Wanneer het DNA binnen een gen verandert, verandert ook het eiwit waarvoor het gen de informatie bezit. Het veranderde eiwit kan ervoor zorgen dat de cel zich anders gaat gedragen en zich bijvoorbeeld sneller kan gaan delen.

Alle informatie die nodig is voor de aanmaak van eiwitten ligt namelijk opgeslagen in je genen. Om een nieuw eiwit te kunnen maken, wordt er van het gen in de celkern een kopie van RNA gemaakt. Dit RNA is de basis waarop een eiwit gebouwd kan worden. Door een mutatie in het DNA verandert het bouwplan (het RNA) voor het eiwit, waardoor het eiwit kan veranderen. Het veranderde eiwit zorgt er op zijn beurt weer voor dat normale processen in de cel anders gaan lopen, het heeft bijvoorbeeld effect op signaalroutes. Een signaalroute is een weg of route die een signaal aflegt, van het buitenste van de cel naar het binnenste. Als een eiwit of signaalroute veranderd is, noemen we dat mutant, als het niet veranderd is, noemen we het wildtype. Er kunnen verschillende mutaties leiden tot een veranderd eiwit of een veranderde signaalroute.

Een signaalroute kan er zo uitzien; er zijn stofjes, zoals groeifactoren, die kunnen binden aan een receptor aan de buitenkant van de cel en die een kettingreactie veroorzaken binnen in de cel, zoals de MAPK pathway, waardoor de cel zich kan gaan delen. Dan ontstaat er een soort kettingreactie, de ene actie volgt de andere op. Daar zijn verschillende eiwitten bij betrokken, die elk op hun beurt actief worden en hun taak doen. Zo komt de informatie uiteindelijk bij het binnenste van de cel aan, en volgt er een reactie. Signaalroutes spelen ook een heel belangrijke rol bij de celcyclus en de controle ervan.

Een tumorcel heeft de volgende kenmerken;
  • De cel gaat zichzelf voorzien van groeisignalen, dat heeft effect op de celcyclus.
  • De cel is in staat om zich snel (ongelimiteerd) te delen.
  • De cel reageert minder goed of niet op signalen die de groei remmen.
  • De cel reageert minder goed of niet op het signaal van zijn eigen celdood.
  • Er ontstaan nieuwe bloedvaten, en door de goede doorbloeding krijgt de cel meer brand- en voedingsstoffen.
  • De cel kan zich gaan verspreiden in het omliggende weefsel of zich verplaatsen naar ergens anders in je lichaam (niet bij elke tumorcel het geval).
  • De cel kan zichzelf meer energie geven.
  • De cel kan afweercellen ontwijken en wordt zo niet vernietigd.