Je ontwikkeling

Als je te vroeg geboren bent, gebeurt een deel van je ontwikkeling buiten de baarmoeder in plaats van daarbinnen. En dat is anders. Binnen de baarmoeder word je beschermd tegen invloeden van buitenaf en prikkels zoals geluid en beweging worden gedempt.

Een deel van de ontwikkeling buiten de baarmoeder

Na de geboorte krijg je te maken met heel veel nieuwe prikkels: licht, geluid, beweging, aanraking en geur komen dan keihard binnen. Als je te vroeg geboren bent, zijn je hersenen, zintuigen en andere organen nog bezig zich te ontwikkelen en ook je lichaamsfuncties moeten zich nog verder ontwikkelen.

Na een vroeggeboorte wordt veel van je gevraagd, je ontwikkeling moet je zelfstandig doorzetten, je moet je lichaamsfuncties stabiel houden en prikkels verwerken. Lichamelijk kun je veel ondersteuning krijgen, maar je kunt niet altijd beschermd worden tegen complicaties, en de stress die dat geeft kan effect hebben op je ontwikkeling, zowel lichamelijk als geestelijk.

Regelmatige controle is dan ook belangrijk, zodat je bij een probleem al vroeg ondersteund en begeleid kunt worden zodat je verdere ontwikkeling zo goed mogelijk kan verlopen. Ook bij een klein probleem of een kleine vertraging, omdat meerdere kleine problemen of vertragingen samen ook impact op je ontwikkeling kunnen hebben.

De ontwikkeling, van baby tot kind tot zelfredzaamheid

Als je opgroeit, ontwikkelen je lichaam en geest zich. Je leert je lichaam te gebruiken en te bewegen (motorische ontwikkeling), je leert zitten, lopen, fietsen, schrijven of tekenen. En handelingen en gewoonten leer je en herken je door naar anderen te kijken en het daarna zelf te doen (kopieergedrag). Je leert praten (spraaktaalontwikkeling), lezen, schrijven, rekenen en nog heel veel andere dingen (cognitieve ontwikkeling). Tijdens het spelen leer je omgaan met anderen, leer je wat gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen betekenen (non-verbale communicatie) en wat normaal gedrag is (sociale en communicatieve ontwikkeling). Ook leer je omgaan met gevoelens van jezelf en anderen (sociale ontwikkeling). Zo word je zelfstandig en kun je je redden in het leven.

Ontwikkelingsonderzoek

Ontwikkelingsonderzoek geeft een goed beeld van je ontwikkeling. Een eenmalig onderzoek is niet genoeg, omdat je dan net je dag niet kunt hebben of omdat er andere dingen spelen. Daarom is follow-up erg belangrijk. Door dit op meerdere momenten te doen, kan jouw ontwikkeling het beste in kaart worden gebracht. Die kan naar verwachting zijn en passend bij je leeftijd, maar ook boven of onder verwachting. Soms is er een stijgende lijn, en groei je in wat je kunt en leert, maar soms is er geen stijgende lijn of zelfs een neerwaartse lijn. Met het ouder worden, wordt er ook meer van je gevraagd. Met twee jaar verwacht je andere dingen dan bij vijf of acht jaar. Als je ouder wordt, worden de taken steeds moeilijker. Tijdens de lagere- of middelbareschoolleeftijd komen ontwikkelingsproblemen dan ook duidelijker naar voren.

Als te vroeg geboren kinderen naar de basisschool gaan, en vanaf groep drie, worden de leerprocessen steeds lastiger. Ze moeten meer informatie verwerken en meerdere opdrachten achter elkaar uitvoeren. Voor een prematuur is dat een enorme opgave. Het kan heel lastig zijn om aan de dagelijkse gang van zaken mee te doen. Het onderwijs is er niet goed op ingesteld, merken we. Op de opleidingen is nog geen goede kennis hierover. Kinderen die dromen of juist druk zijn, een korte aandachtsspanne hebben en niet goed opletten, hebben veel extra aandacht nodig of kunnen zelfs irritatie opwekken bij leerkrachten. Daar hopen we de komende jaren verbetering in te brengen door kennis over te dragen, zodat leerkrachten beter begrijpen wat vroeggeboorte inhoudt en wat de gevolgen zijn, zodat zij beter voorbereid zijn om deze kinderen te onderwijzen en te begeleiden. De kinderen kunnen er tenslotte niets aan doen.

Corine Koopman, kinderarts-neonatoloog Universitair Medisch Centrum Utrecht locatie WKZ.

Bij ontwikkelingsonderzoek wordt de eerste levensjaren je gecorrigeerde leeftijd gebruikt. Dan wordt het aantal weken dat je te vroeg geboren bent van je kalenderleeftijd (het aantal weken-maanden-jaren sinds je geboorte) afgetrokken. Was je geboorte precies een jaar geleden, maar twee maanden te vroeg (twee maanden voor de uitgerekende datum), dan is je gecorrigeerde leeftijd 10 maanden, en bij drie maanden te vroeg geboren dus 9 maanden. Als je nog zo jong bent, maken een paar weken of maanden namelijk veel verschil, dat wordt minder groot als je ouder wordt. Na je tweede à derde levensjaar wordt daarom meestal weer je kalenderleeftijd gebruikt.

Er zijn verschillende ontwikkelingsonderzoeken, vaak wordt gebruikgemaakt van de Nederlandse versie van de Bayley Scales of Infant and Toddler Development, BSID. BSID onderzoekt je ontwikkeling op vijf terreinen; cognitie, spraak-taalontwikkeling, motorische ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en adaptief gedrag (aanpassingsgedrag). Als er iets opvalt, kan aanvullend onderzoek worden gedaan. Zo’n extra test of onderzoek kan meer informatie geven, zodat duidelijk wordt wat er precies aan de hand is. Bij je ontwikkeling spelen meerdere factoren een rol die elkaar beïnvloeden. Als je bijvoorbeeld moeite hebt met praten, kan dat ook komen omdat je minder goed hoort. En moeite met cognitieve taken (bv. het leggen van puzzels) kan ook komen door aandachtproblemen of problemen met je motorische ontwikkeling.

Met twee jaar doen we de BSID-III-NL (ook wel de Bayley-test), dan kun je nog heel weinig zeggen over het uiteindelijke IQ, maar we hebben wel een uitgangspunt. Een lage score is natuurlijk niet goed. Een goede score is bemoedigend. De IQ-test (WPPSI-III-NL) herhalen we met vijf jaar, en dat is wel een goede voorspeller. Veel scholen vragen om de uitslagen van de test. De ouders en leerkrachten vullen een gedragsvragenlijst in, zo zien we welke gedragsproblemen er zijn. Veel kinderen zijn druk en hebben concentratieproblemen, andere kinderen zijn meer naar binnen gericht en moeilijk te peilen. Soms zijn ze op school voorbeeldig, maar dat kost zo veel energie dat ze thuis geen fut meer hebben of juist heel druk worden. Voor ouders is het een uitdaging om dat allemaal goed te begeleiden. Daar heb ik veel respect voor.

Corine Koopman, kinderarts-neonatoloog Universitair Medisch Centrum Utrecht locatie WKZ.

Ontwikkelingsproblemen na vroeggeboorte

Bij te vroeg geboren kinderen komen de volgende ontwikkelingsproblemen regelmatig voor:

  • Vertraagde spraak-taalontwikkeling.
  • Problemen met prikkel- en informatieverwerking, waardoor aandachtsproblemen kunnen ontstaan, druk gedrag of juist teruggetrokken gedrag.
  • Problemen met aandacht.
  • Problemen met gedrag, bijvoorbeeld moeite met contact maken of minder goede impulscontrole.
  • Problemen met de cognitieve ontwikkeling, bijvoorbeeld moeite met het plannen en organiseren van taken, waardoor zelfstandig handelen moeilijk gaat. Maar ook de informatieverwerking kan langzamer verlopen, waardoor leren en aanleren langzamer gaat.
  • Vertraagde motorisch ontwikkeling of opvallende bijzonderheden in het bewegingspatroon.

Hoeveel problemen je gaat krijgen tijdens je verdere ontwikkeling, verschilt enorm. Je kunt veel last hebben van de vroeggeboorte, maar andersom kun je er ook nauwelijks iets van merken. Er spelen heel veel factoren mee: hoe is de zwangerschap verlopen, wat was je conditie en aanleg als foetus, hoe ging de bevalling, hoe was je start de eerste uren na de bevalling, hoe was je conditie als prematuur, en kreeg je te maken met complicaties en moeilijkheden. Heb je behandelingen en medicatie gehad en ga je nog behandelingen krijgen. Dat kan allemaal van invloed zijn.

Je ontwikkeling en de psycholoog

Bij de follow-up is altijd een psycholoog betrokken. Regelmatige ondersteuning is mogelijk als het nodig is. De psycholoog kijkt naar de ontwikkeling van het kind en bespreekt eventuele huidige zorgen of eerder doorgemaakte zorgen. Ook de interactie tussen kind en ouder komt aan bod.

Ik heb geleerd om multidisciplinair te kijken naar deze kinderen, omdat ze op allerlei terreinen problemen in de ontwikkeling kunnen hebben. Dat kunnen combinaties van problemen zijn, bijvoorbeeld met de motoriek of de spraak-taalontwikkeling, maar ook gedrags- of cognitieve problemen komen voor. Het samenspel van deze problemen bij elkaar kan ervoor zorgen dat het kind vastloopt in zijn ontwikkeling. Dat hoeven niet altijd grote problemen zijn. Het is de combinatie van problemen die soms ook zorgt voor een stagnatie in de ontwikkeling.

Bregje Houtzager, klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis.

Als psycholoog wil ik weten hoe het kind zich ontwikkelt op cognitief en sociaal-emotioneel gebied. Zijn verstandelijke ontwikkeling, gevoelens, temperament en karakter. En ook hoe het met de ouders gaat. Iedere vroeggeboorte geeft stress, helemaal als het kind veel te vroeg komt en behandeld wordt op de intensive care. Ouders worden vaak overvallen, zelfs moeders die al in het ziekenhuis lagen vanwege een dreigende vroeggeboorte. Veel ouders zijn bezorgd en hebben vragen. Allereerst natuurlijk of hun kind het gaat halen, overleeft het? Maar ook of hun kind, dat weken te vroeg geboren is, zich wel kan ontwikkelen buiten de baarmoeder? Gelukkig gaat het met veel kinderen goed. Dat is een belangrijke constatering. Dat weten we omdat we ze volgen. Dat houden we systematisch bij.

Anneloes van Baar, hoogleraar pedagogische wetenschappen Universiteit Utrecht.

Na een vroeggeboorte kunnen er verschillende psychologische gevolgen zijn. Hoeveel last je ervan hebt, kan erg verschillen. Soms is dat veel en soms merk je er nauwelijks iets van. Voorbeelden van gevolgen zijn: moeite of problemen met prikkelverwerking en aandacht, druk gedrag, moeite of problemen met impulscontrole, executieve functies (plannen en organiseren), ruimtelijk inzicht en coördinatie.

Bij jonge kinderen (ongeveer twee jaar) kun je al een** probleem met prikkelverwerking merken**, bijvoorbeeld dat het kind druk is. Of dat het moeite heeft om meerdere dingen tegelijk te doen, iets motorisch doen en tegelijk kijken. Dat kun je soms subtiel al zien. Al is er nog niet een bepaalde test voor, want de Bayley geeft een globale ontwikkelingsscore, en zegt niets over de prikkelverwerking. Maar meestal kun je wel al zien hoe het kind met taakjes omgaat en hoe het zich gedraagt ten opzichte van een testleider. Sommige kinderen hebben zo veel moeite met prikkels dat ze zich helemaal van je afsluiten en weinig contact maken. Ook wordt er gelet op imitatie. Als een kind je kan nadoen, is dat een teken van gedeelde aandacht. Als er geen imitatie is, leert een kind heel moeilijk. Dan zit het helemaal in zijn eigen wereldje en moet het leren van wat het toevallig zelf kan. Kinderen hebben de neiging af te kijken bij elkaar, bij ouders en broertjes en zusjes. Als dat er niet is, kan dat heel belemmerend zijn. Daarom is het ontwikkelen van gedeelde aandacht zo belangrijk bij jonge kinderen, dat is een basisvoorwaarde voor het imiteren.

Bregje Houtzager, klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis.

Het soort cognitieve problemen dat je vaker ziet, vooral bij extreem te vroeg geboren kinderen, zijn problemen, kort samengevat, op het gebied van ruimtelijk inzicht en coördinatie, bijvoorbeeld puzzels maken. Ook hebben ze moeite met het oplossen van problemen: hoe zit iets in elkaar, rekenen, hoe moet je iets aanpakken, en moeite met plannen en concentratie. Executieve functies, daar hebben ze vaker problemen mee. Als je dan een IQ-test afneemt, hebben ze een lagere score op performaal IQ dat aangeeft hoe groot het handelend en probleemoplossend vermogen is. Er zijn ook kinderen die verbaal wat meer problemen hebben, maar in iets mindere mate dan het performaal IQ. Ook bij de matig te vroeg geboren kinderen zien we aandachtsproblemen. Ook die hebben meer moeite met concentratie en aandacht: goed na te denken, hoe moet je iets aanpakken en hoe kun je dan vervolgens verder werken?

Op gedragsmatig, op sociaal-emotioneel niveau zien we, als te vroeg geboren kinderen wat ouder worden, op lagere schoolleeftijd, maar ook in de puberteit en adolescentie, vaak problemen met teruggetrokken, angstig of depressief gedrag. Op jonge leeftijd komen ze nog aardig mee, al moeten ze vaak behoorlijk op hun tenen lopen, maar als ze dan naar school moeten en prestaties moeten laten zien, is dat moeilijker vol te houden. Sommige kinderen trekken zich terug en willen niet meer meedoen. Als je dan niet heel slim bent, ga je buiten de boot vallen. Dat is iets waar wij als onderzoekers en zorgverleners iets aan willen doen. Hoe jonger je die signalen oppikt bij kinderen, hoe beter er iets aan te doen is. De follow-up op jonge leeftijd, dus op twee en vijf jaar, is om die reden extra belangrijk.

Anneloes van Baar, hoogleraar pedagogische wetenschappen Universiteit Utrecht.

Omdat de psycholoog op meerdere momenten (leeftijd 24 maanden en in het vijfde en achtste levensjaar) bij de follow-up betrokken is, kunnen problemen vroeg worden herkend en kan soms voorkomen worden dat ontwikkelingsproblemen ontstaan of erger worden.

Met vijf jaar kun je soms al een klein beetje impulscontrole zien en is er een begin van executieve functies, plannen en organiseren, maar die zijn nog moeilijk te onderzoeken op die leeftijd. Je kijkt of een kind een beetje taakgericht is. Kan het een opdrachtje uitvoeren, begint het van boven naar beneden figuurtjes aan te kruisen? Veel premature kinderen hebben er moeite mee om een opdrachtje zelfstandig uit te voeren. Het is interessant om te kijken hoe een kind het doet, hoeveel hulp het nodig heeft en hoe de informatieverwerking verloopt op dat moment.

Bregje Houtzager, klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis.

Bij de follow-up op vijfjarige leeftijd doen we een kleuterintelligentietest. Weer spelletjes, gericht op de verstandelijke ontwikkeling en het geheugen: kun je bijvoorbeeld een rijtje cijfers nazeggen. Eerst in de juiste volgorde, 1-3-5, en bij een moeilijkere vraag andersom. De gedragsproblemen en de emotionele kant observeer ik ook tijdens het onderzoek. Dat doe ik met twee jaar ook, maar niet zo systematisch. Als een kind op vijfjarige leeftijd niet in staat is aan tafel te blijven zitten en spelletjes te doen, terwijl dat op school wel gevraagd wordt, dan wordt het moeilijk. Soms gaan kinderen dan op de tafel zitten of op de trap, en dan volg ik hen om te zien of zij die testjes dan wel kunnen uitvoeren. Op die leeftijd zijn dat juist vaak afleidingsmanoeuvres. Als de kinderen het moeilijk krijgen, gaan ze wat anders doen of zeggen dat zij naar de wc moeten. Er zijn ook kinderen van vijf jaar die willen dat hun moeder erbij blijft, terwijl de meeste kinderen het geen probleem vinden om alleen met mij te zijn. Dat zegt iets over zo’n individueel kind, dat vraagt om een andere aanpak. De resultaten van het testonderzoek, zowel de objectieve gegevens als je subjectieve waarnemingen, schrijf je op met een advies hoe je er mee kunt omgaan. We ondervragen ook de ouders: is het kind heel druk, heeft het concentratiemoeilijkheden enz. Ze krijgen een hele lijst met vragen die uiteindelijk een score opleveren. Een kind dat de moeder niet los wil laten of teruggetrokken gedrag laat zien, kun je ook uit zo’n vragenlijst halen.

Bij de follow-up op de leeftijd van acht jaar wordt duidelijk of je op school echt mee kunt komen. Ook met de gedachte: hoe goed kunnen we met onze meetinstrumenten voorspellingen doen voor later. Als je een IQ-bepaling doet met acht jaar, dan hangt die al veel sterker samen met je latere verstandelijke ontwikkeling dan met twee jaar. Die van vijf jaar bleek al behoorlijk samen te hangen met de herhaalde meting die we met tien jaar deden. Eerst dacht ik dat dat te vroeg was, met vijf jaar moet je nog heel veel leren op school, maar er was al heel veel samenhang te zien. Maar als je meet bij acht tot tien jaar, heb je een goede indruk waar het kind staat. We letten bij acht jaar specifiek op die aspecten van het functioneren waarvan we op basis van wetenschappelijk onderzoek weten dat de kinderen daar extra kwetsbaar in kunnen zijn, namelijk de aandachtsproblemen en de executieve functies, plannen en organiseren. Daarvoor moet je eigenlijk uitgebreide testen en onderzoeken doen, maar daar hebben we bij de follow-up te weinig tijd en mogelijkheden voor. Ik probeer nu als hoogleraar nieuwe of andere instrumenten te ontwikkelen of andere methodes in te zetten bijvoorbeeld om aandachtsproblemen vast te stellen. Wellicht kun je op die manier ook een steentje bijdragen om die follow-upzorg te verbeteren.

Anneloes van Baar, hoogleraar pedagogische wetenschappen Universiteit Utrecht.

Begeleiding, aanpassingen of trainingen kunnen op tijd worden gestart, net als psychologische begeleiding van jou en/of je ouders, logopedie, ergotherapie en aanpassing van je omgeving (bv. het verminderen van prikkels). Een vroeggeboorte kan veel zorgen geven, ook jaren daarna nog. Begeleiding en ondersteuning bij de verwerking, het aanpassen van verwachtingen, het omgaan met kwetsbaarheden, angst, hechting en meer kan heel nuttig zijn. Een psycholoog kan hier goed bij helpen.

In het begin zijn ouders aan het overleven. Pas als ze thuiskomen en alles op de rit is, komen ze aan zichzelf toe en beseffen ze vaak pas hoe heftig het was. Soms is traumaverwerking nodig. Niet voor alle ouders, gelukkig gaat het met de meeste goed. Maar ik zie ook regelmatig ouders die echt een traumatische tijd hebben gehad, waardoor ze het lastiger vinden om hun kind echt goed te ondersteunen in de ontwikkeling. De kinderen zijn al zo kwetsbaar en hebben hun ouders extra nodig. Goede hulp is in het belang van het kind en sowieso ook van de ouders.

Bregje Houtzager, klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis.

Ook als je niet binnen de groep valt die landelijk gevolgd worden (Landelijke Neonatale Follow-up), kunnen jij en je ouder(s) ook psychologische begeleiding nodig hebben. Ook bij kinderen binnen deze groep kunnen psychologische problemen voorkomen.

Kinderen, die tussen 32 en 37 weken zwangerschapsduur geboren worden overleven voor het grootste deel en het gaat met heel veel van deze kinderen ook echt goed. Maar het blijft een risicogroep. Bij 34 weken zwangerschapsduur hebben ze natuurlijk een kleiner hoofd dan kinderen die op tijd geboren worden, maar ze hebben dan nog maar 65% van het hersenweefsel van een kind dat met 40 weken geboren is. Er moet dus nog 35% ontwikkeld worden in deze laatste fase, buiten de baarmoeder. Maar ze moeten wel al zelfstandig functioneren, zelf ademhalen, zelf voeding tot zich nemen en reageren op de omgeving. Ik was benieuwd hoe het met die groep kinderen ging. Bij het eerste onderzoek uit 2009 waar ik aan meedeed, zagen we dat ze het veel beter doen dan de extreem te vroeg geboren kinderen, maar op de leeftijd van acht jaar zaten toch bijna drie keer zo veel matig te vroeg geboren kinderen op het speciaal onderwijs in vergelijking met op tijd geboren kinderen: bijna 9%. Daarom wil ik meer aandacht vragen voor die groep kinderen.

Anneloes van Baar, hoogleraar pedagogische wetenschappen Universiteit Utrecht.

Je motorische ontwikkeling en de kinderfysiotherapeut

Na ontslag uit het ziekenhuis krijg je ook hulp van een kinderfysiotherapeut. Soms omdat je specifieke zorg nodig hebt of een probleem hebt, maar het kan ook via de Landelijke Neonatale Follow-up, de nazorgpoli of via het ToP-programma. Deze nazorgpoli is voor kinderen die voor 34 weken zwangerschap zijn geboren.

De Landelijke Neonatale Follow-up verschilt van de nazorgpoli. Het Isala is een van de zeven neonatale centra in Nederland. We behoren samen met het Máxima MC in Veldhoven tot de twee niet-academische centra uit die groep van zeven die de landelijke follow-up neonatologie doen. Binnen deze groep van zeven hebben we afspraken gemaakt wanneer we kinderen terugzien, met welke testen we dat doen en welke disciplines daarbij betrokken zijn. Daarnaast hebben wij (Isala is ook een perifeer ziekenhuis) een nazorgpoli voor de regio Zwolle. Daar zien we kinderen uit de regio die onder de zwangerschapsduur van 34 weken geboren worden multidisciplinair op een frequentere basis. Op de nazorgpoli zien we kinderen twee weken en zes weken na ontslag. En dan op drie, zes, negen, twaalf, vijftien en achttien maanden gecorrigeerde leeftijd. Maar op de gecorrigeerde leeftijd van twaalf maanden valt dit, bij kinderen geboren onder een zwangerschapsduur van 32 weken, samen met de landelijke follow-up neonatologie. Dan wordt er geen nazorgpoli afgesproken maar kom je bij de neonatoloog en kinderfysiotherapeut. Zo voorkom je een dubbele afspraak, ten slotte komt het allemaal in één dossier.

Als de neonatoloog tijdens die landelijke follow-up, of de kinderfysiotherapeut of psycholoog, bepaalde adviezen heeft voor ouders of ideeën over verder onderzoek, dan wordt dat eerst overlegd met de kinderarts die verantwoordelijk is voor het kind. Dus of de kinderarts van het ziekenhuis uit de regio waar het kind normaal gesproken naartoe gaat of die van Isala.

Corita Boons, kinderfysiotherapeut Isala Zwolle.

Het ToP-programma (Transmurale ondersteuning voor prematuur geboren kinderen) is gericht op kinderen geboren vóór de zwangerschapsduur van 32 weken en/of met een geboortegewicht onder de 1500 gram. Die kinderen en ouders worden thuis behandeld, zo krijg je een goed beeld van de motorische ontwikkeling en interactie tussen ouder(s) en kind.

‘ToP’ staat voor Transmurale ondersteuning van prematuur geboren kinderen en hun ouders na ontslag uit het ziekenhuis. Als kinderfysiotherapeut doe je de motorische observatie van het kind, ook kijk je hoe het kind sensorisch (zintuiglijk) dingen verwerkt en hoe het kind contact maakt. Als ToP-kinderfysiotherapeut ga je nog een stapje verder en kijk je ook naar de kwaliteit van de relatie ouder-kind, naar wat hun kindje laat zien aan mogelijkheden om zichzelf te ontplooien. Is het kind rustig en ontspannen, en welke mogelijkheden heeft en gebruikt de ouder om zijn/haar kind te ondersteunen tot een ontspannen ontwikkeling. Ouders helpen betekenis te geven aan het (bewegings)gedrag van hun kind zodat zij met plezier en zelfvertrouwen de vroege ontwikkeling van hun baby kunnen begeleiden. Het ToP-programma steunt ouders om op een positieve manier in te spelen op de signalen en behoefte van hun kind.

Corita Boons, kinderfysiotherapeut Isala Zwolle.

Het ToP-programma is voor prematuur geboren kinderen en krijgen ouder en kind standaard bij een zwangerschap onder de 32 weken. Ze krijgen thuis ondersteuning van een speciale fysiotherapeut om te kijken wat het kindje nodig heeft in de ontwikkeling, daarbij krijgen ze de eerste zes maanden hulp aan huis. Ik denk dat dat voor ouders heel prettig is in die eerste periode. Daar ben ik heel trots op, dat dat er is in Nederland.

Bregje Houtzager, klinisch psycholoog Deventer Ziekenhuis.

Alle prematuren geboren onder de 32 weken in Nederland krijgen het eerste jaar een keer per maand een gespecialiseerde kinderfysiotherapeut aan huis in het kader van het TOP-programma. Die kijkt naar de motorische ontwikkeling, maar ook naar de relatie tussen ouder(s) en kind. Er is vaak sprake van een verstoorde hechtingssituatie. Ouders worden wel zo goed mogelijk betrokken bij de couveusezorg, maar als hun kind zo ziek is, durven ze het nauwelijks aan te raken. Daardoor kunnen er hechtingsproblemen ontstaan. In bepaalde ziekenhuizen in Canada en in de Scandinavische landen richten ze familiekamers in waar ouders hun kind kunnen verzorgen terwijl de verpleging coacht. De beademing wordt natuurlijk door professionals verzorgd, maar wel de gewone zorg, zoals voeding, temperatuur opnemen en verschonen (family-centered care). Ook broertjes en zusjes worden meer toegelaten. Deze familiekamers zijn nu ook te vinden in Leiden en Veldhoven. In het WKZ hopen we ook snel met deze familiekamers te kunnen starten. De bouwplannen zijn klaar. We betrekken de ouders wel dagelijks bij de zorg en visite van de arts en andere zorgverleners, dat is voor hen heel stimulerend. De ouders, die er iedere dag zijn, kunnen ons zo ook waardevolle informatie geven. Zo krijg je als het ware een kanteling van de zorg (family-centered care) en dat heeft een positief effect.

Corine Koopman, kinderarts-neonatoloog Universitair Medisch Centrum Utrecht locatie WKZ.

Bij de Landelijke Neonatale Follow-up doet de kinderfysiotherapeut standaard enkele controles, en als het nodig is, kan dat regelmatiger. Je motorische ontwikkeling wordt op de gecorrigeerde leeftijd van één en twee jaar onderzocht met behulp van de BSID-test en met vijf en acht jaar met de Movement ABC-test. Zo krijg je een goed beeld van je ontwikkeling van de grove en fijne motoriek. Er wordt gekeken hoe je beweegt: zijn je bewegingen soepel en gevarieerd, werken beide handen samen, zijn je (oog-hand)coördinatie en balans goed, hoe speel je, en bootst je al na (imiteren)?

Tijdens de onderzoeken wordt ook gekeken naar je gedrag, hoe reageer je op je ouders (en andersom) of op zintuiglijke prikkels. Kun je opdrachtjes begrijpen, kun je samen spelen en samenwerken, en hoe flexibel, geconcentreerd en gemotiveerd ben je. Zo kun je zien in welke ontwikkelingsfase je zit, hoe je gedrag is en of het past bij je leeftijd. Als er wat opvalt of als iets minder goed ontwikkeld is, dan kan verder onderzoek, training of begeleiding door een kinderfysiotherapeut nodig zijn.

Bij de afspraak van het landelijke follow-up-programma wordt op de leeftijd van zes maanden, één, twee, vijf en acht jaar een motorische test gedaan. Op de gecorrigeerde leeftijd van één en twee jaar is dat de Nederlandse Bayley-test (BSID III –NL). Dat is een test die kijkt naar de fijne en grove motoriek. Wanneer ouders binnenkomen met hun kind begin ik eerst het kind gerust te stellen. Ik start vaak met het kind bij de ouder op schoot met de fijnmotorische items aan tafel. We werken met vast materiaal van de BSID-III-NL-test. Als ze een jaar zijn moeten ze bijvoorbeeld twee rode blokjes tegen elkaar aan tikken en met twee jaar gaan ze stapelen met de blokjes en nodig je het kind uit om een treintje of muurtje te bouwen. Je kijkt naar hoe het kind dit uitvoert, naar de coördinatie en variatie van bewegen in de handen en naar samenwerking tussen de beide handen.

Ondertussen kijk je ook naar de interactie terwijl het kind speelt. Hoe reageert de ouder, vol verbazing en genietend van het kind of meer sturend. Geeft de ouder aanwijzingen of verbale ondersteuning. Je kunt veel zien in die relatie. De kwaliteit van motoriek wordt beoordeeld, de pincetgreep bijvoorbeeld (hoe fijn kunnen ze iets oppakken), en de kwaliteit van het spelen, gaan ze al imiteren (nabootsen), want imitatie is de weg tot leren. Bij één jaar is het belangrijk dat je de imitatie al ziet. Verder kijken we naar het bewegingsgedrag. Daarbij kijken we naar motivatie, concentratie, samenwerking en begrip van instructies. Kunnen ze impulsen controleren, hun emoties onder controle houden en kunnen ze zich dingen herinneren? Hoe is de cognitieve (verstandelijke) flexibiliteit als ze wat ouder worden, kunnen ze zich aanpassen als dingen net iets anders zijn? Je doet de testen, maar kijkt ook naar de processen, hoe laat het kind deze zien. Dit om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van executieve functies die zich in de eerste vijf jaar voltrekt. Met onze ervaring als kinderfysiotherapeut en de vele kinderen die we behandeld hebben, kun je zien dat het bij het ene kind net iets anders gaat dan bij het andere, en kun je de ouders uitleggen hoe ze hun kind kunnen ondersteunen om een volgende ontwikkelingsstap te maken.

Corita Boons, kinderfysiotherapeut Isala Zwolle.

Als je te vroeg geboren bent, kan je motoriek om verschillende redenen anders verlopen. Sommige motorische problemen zijn tijdelijk en gaan weer voorbij, bijvoorbeeld omdat je nog te weinig kracht hebt. Met goede training en begeleiding zijn deze problemen (bijna) te verhelpen.

Je kunt ook motorische problemen en vertraging hebben door schade die is ontstaan voor, rondom of na de vroeggeboorte. Een ernstige infectie, periode(s) van zuurstoftekort en hersenbloedingen kunnen schade hebben veroorzaakt in delen van de hersenen die belangrijk zijn voor de motoriek. Ook dan zijn training en begeleiding heel belangrijk.

Een kinderfysiotherapeut kan zo’n motorisch probleem of vertraging vroeg herkennen, zodat je er wat aan kunt doen, binnen je mogelijkheden. Zo kun je je zo goed mogelijk ontwikkelen en zo min mogelijk achterstand oplopen.

Kinderen geboren onder de 30 weken zwangerschap hebben bij de grove motoriek soms moeite met het maken van houdingsovergangen. Van rugligging naar buikligging, omrollen, op handen en knietjes komen, van zitten naar staan. Dat noemen we rotatiemotoriek. Die overgangen met rotaties verlopen soms echt lastig. Als een kind mentaal wel wil maar het motorisch niet kan, kan het gefrustreerd raken. Daarnaast zien we soms bewegingsstoornissen. Dan loopt de aansturing, centraal in de romp of rondom het bekken, net niet lekker stabiel. We proberen te achterhalen of dit een uiting is van cerebrale (hersen) pathologie. Komt het misschien omdat er toch kleine bloedinkjes waren of is er iets anders geweest? Er wordt dan teruggekeken naar o.a. de in het verleden gemaakte echo’s of MRI’s van het hoofd. Soms is er geen verband te vinden. Zo kunnen dysmatuur geboren kinderen (te laag geboortegewicht in verhouding tot de zwangerschapsduur) soms letterlijk en figuurlijk net niet genoeg kracht hebben. De ouders omschrijven de coördinatie als houterig of zwak, ze vallen dan wat sneller. Dit kan passen bij de term DCD (developmental coordination disorder). Met een jaar is het nog moeilijk om dit vast te stellen, maar bij twee jaar en zeker bij vijf jaar valt het duidelijker op.

Corita Boons, kinderfysiotherapeut Isala Zwolle.