De embryonale ontwikkeling

Als een eicel met een zaadcel is samengesmolten, ontwikkelt de bevruchte eicel zich in veertig weken tot een baby. Een ongelooflijk complex en bijzonder proces dat we de embryonale ontwikkeling noemen. Het bestaat uit heel veel verschillende stappen die elkaar beïnvloeden en opvolgen. Daarnaast spelen diverse in- en uitwendige factoren een rol.

Een variatie in de embryonale ontwikkeling

Tijdens de embryonale ontwikkeling gaat er wel eens iets anders dan in de meeste gevallen. Dan verloopt een stap anders dan verwacht. Iedereen heeft zulke variaties, maar als je lichaam deze op kan vangen of als de variatie heel klein is, merk je dat niet.

De embryonale ontwikkeling kan bijvoorbeeld anders verlopen door veranderingen in het genetisch materiaal, ziekte of medicijngebruik van de moeder, infecties en nog veel meer. Maar heel vaak is er geen oorzaak. Kleine variaties in het genetisch materiaal noemen we mutaties. Ieder mens heeft ze. Veel mutaties worden nooit opgemerkt, daar heb je dan ook geen last van. Maar als ze op een deel van een chromosoom liggen dat belangrijke genetische informatie bevat, kan dat wel merkbaar zijn, zoals bij een hartafwijking of een variatie in de geslachtsontwikkeling.

De geslachtsontwikkeling tijdens de vroege zwangerschap

De ontwikkeling van het biologisch geslacht, zoals die in de meeste gevallen verloopt, verloopt in drie stappen:
  • Je geslachtschromosomen, die bij de bevruchting worden samengevoegd, bepalen de vorming van het chromosomale geslacht. Je geslachtschromosomen spelen een belangrijke rol bij de volgende stap, de ontwikkeling van de geslachtsklieren.
  • Je geslachtsklieren ontwikkelen zich mannelijk (testes) of vrouwelijk (eierstokken), dit noemen we de vorming van het gonadale geslacht. Je geslachtsklieren en hun hormonen spelen een belangrijke rol bij de volgende stap, de vorming van de uitwendige en de inwendige geslachtsdelen.
  • Tot je inwendige geslachtsdelen behoren zaadleiders en bijballen of eileiders, baarmoeder en een deel van de vagina.
  • Je uitwendige geslachtsdelen ontwikkelen zich mannelijk (penis, balzak) of vrouwelijk (schaamlippen, vagina), dit noemen we de vorming van het uitwendige geslacht. Je krijgt een mannelijk of vrouwelijk uiterlijke verschijningsvorm (fenotype).

Stapsgewijs

Vorming van het chromosomale geslacht

Ieder mens heeft 23 paar chromosomen, elk paar bestaat uit twee dezelfde chromosomen. In totaal heb je dus 46 chromosomen. Een chromosoom bestaat uit genen (erfelijk materiaal), die in een heel lange sliert zijn opgerold. In deze genen zit de erfelijke informatie die bepalend is voor de opbouw en het functioneren van je lichaam. Het 23e paar chromosomen bestaat uit twee geslachtshormonen. Jongens hebben een X- en een Y-chromosoom (46,XY) en meisjes twee X-chromosomen (46,XX).

Als een zaadcel en een eicel worden aangemaakt, krijgen ze willekeurig maar één chromosoom van elk paar, dus de zaadcel van de vader (46,XY) bevat óf 23,X óf 23,Y en de eicel van de moeder (46,XX) altijd 23,X.

Als bij de bevruchting een eicel (23,X) en een zaadcel (23,Y of 23,X) samensmelten, komt ook het genetisch materiaal samen, waardoor een dubbel chromosomenpaar 46,XY of 46,XX ontstaat. Bij de bevruchting is je chromosomale geslacht dus al gevormd.

Ontwikkeling van de geslachtsklieren

De ontwikkeling van de geslachtsklieren verloopt de eerste zes weken gelijk, er is dus uitwendig nog geen verschil tussen een mannelijk en een vrouwelijk embryo te zien. De in- en uitwendige geslachtsorganen zijn nog hetzelfde. In de onderbuik zitten de voorloper van de de oergonaden en twee dubbelzijdige buizen, de Müllerse buis en de Wolffse buis. De oergonaden groeien uit tot testes óf eierstokken. De Müllerse buis groeit alleen bij het vrouwelijke embryo uit en de Wolffse buis allen bij het mannelijke embryo.

Uitwendig hebben alle embryo’s aan de buitenkant een klein genitaal uitsteeksel met een spleet, urethrale plooien erachter en zwellingen of wallen ernaast.

Vorming van de geslachtsklieren

Tussen de zevende en tiende week ontwikkelen de oergonaden zich verder onder invloed van de geslachtschromosomen, ook vele andere genen op andere chromosomen spelen hierbij een rol. De geslachtsorganen worden mannelijk (testes) of vrouwelijk (eierstokken). De mannelijke foetus heeft zowel een X- als een Y-chromosoom. Verschillende genen, waaronder het SRY-gen op het Y-chromosoom, onderdrukken de uitgroei van de oergonade tot eierstok. De oergonade groeit daardoor uit tot zaadbal, een testis. Als de testes (zaadballen) voldoende ontwikkeld zijn, kunnen ze twee soorten hormonen aan gaan maken; testosteron en anti-Müllers hormoon (AMH). Deze twee hormonen zijn erg belangrijk voor de vorming van de inwendige en uitwendige geslachtsdelen en de verdere mannelijke ontwikkeling.

De twee eierstokken gaan in een later stadium oestrogeen aanmaken, testosteron en AMH maken ze niet aan. Door de afwezigheid van testosteron en AMH en de aanmaak van oestrogeen komt de vorming van de inwendige en uitwendige geslachtsdelen en de verdere vrouwelijke ontwikkeling op gang

Vorming van het inwendige geslacht

Als de testes (zaadballen) voldoende ontwikkeld zijn, kunnen ze twee soorten hormonen aan gaan maken; testosteron en anti-Müllers hormoon (AMH). Deze twee hormonen zijn erg belangrijk voor de verdere mannelijke ontwikkeling. Door testosteron groeit de dubbelzijdige Wolffse buis uit tot twee zaadleiders en worden de bijballen en zaadblaasjes gevormd, en door AMH verdwijnt de dubbelzijdige Müllerse buis.

De twee eierstokken gaan in een later stadium oestrogeen aanmaken, testosteron en AMH maken ze niet aan. De Müllerse buis blijft bestaan (omdat er geen AMH wordt aangemaakt) en groeit uit tot baarmoeder, eileiders en het bovenste deel van de vagina. De Wolffse buis verdwijnt bijna helemaal, er blijft een kleine hoeveelheid restweefsel over.

Vorming van het uitwendige geslacht

Tussen de negende en de veertiende week ontwikkelen de uitwendige geslachtsdelen zich verder.

Bij de mannelijke foetus wordt het testosteron omgezet in dihydrotestosteron, een hormoon dat effect heeft op de vorming van de prostaat en de uitwendige geslachtsdelen. Zo wordt de penis gevormd; het genitale uitsteeksel groeit uit tot de eikel, de urethrale plooien worden langer, groeien naar elkaar toe, sluiten zich en vormen zo de schacht van de penis met de plasbuis er middenin. De plasbuis mondt uit in het midden van de eikel. De balzak ontstaat ook door invloed van het hormoon; de wallen die naast het genitale uitsteeksel liggen groeien naar elkaar toe en versmelten, beginnend van onder bij de anus richting penis, als een soort ritssluiting en vormen zo de balzak (scrotum). Tegen het einde van de zwangerschap dalen de twee testes, onder invloed van hormonen als testosteron, AMH en insuline-like-factor-3 (INSL3), vanuit de buikholte naar de balzak in.

Omdat bij de vrouwelijke foetus geen testes ontstaan, is er geen testosteron en dus ook geen dihydrotestosteron aanwezig, hierdoor ontwikkelt het geslacht zich vrouwelijk. Het genitale uitsteeksel groeit uit tot de clitoris, de spleet tot de vaginaopening, uit de wallen ontstaan de grote schaamlippen (labiae) en uit de urethrale plooien de kleine schaamlippen.