Diagnostiek

Naast lichamelijk onderzoek wordt er goed gekeken naar je klachten, welke ziektes je hebt gehad en welke ziektes er in de familie zijn.

Om de diagnose JIA te stellen moet je weten wanneer de klachten zijn ontstaan en hoe lang ze al duren. Ook mogen er geen andere verklaringen zijn voor de aanhoudende artritis. Voor de diagnose JIA moet je aan de volgende criteria voldoen:
  • je bent jonger dan 16 jaar bij het begin van de klachten
  • je hebt al langer dan zes weken klachten (alleen bij systemische JIA kan de diagnose al binnen twee weken gesteld worden)
  • er is geen andere verklarende oorzaak voor de artritis (zoals een virale of bacteriële infectie).

(Bloed)onderzoek kan helpen om ziektes aan te tonen of uit te sluiten:

  • RF, reumafactor: kan in het bloed aantoonbaar zijn bij poly-articulaire JIA, maar komt ook bij gezonde mensen voor. Het is een immuunglobuline (antistof) dat door het eigen lichaam aangemaakt wordt. Hoe hoger de RF, hoe actiever de ziekte is. Dit kan van belang zijn bij de diagnose, maar ook bij de behandeling.
  • ANA, de antinucleaire antilichamen: kunnen aantoonbaar zijn in het bloed van patiënten met oligo-articulaire JIA. Het zijn immuunglobulinen die zich richten tegen kerneiwitten, zoals dubbelstrengs-DNA (ds-DNA, van belang bij de diagnostiek van SLE) en nucleoproteïne (anti-nRNP). ANA kan gemeten worden in het bloed bij JIA, SLE, syndroom van Sjogren en sclerodermie, maar ook in veel andere situaties. ANA kan meetbaar zijn bij infecties, medicatiegebruik, schildklierziekten en de ziekte van Hodgkin, maar ook bij gezonde kinderen. Een positieve ANA zegt niet zo veel als de klachten vaag zijn. Bij JIA met positieve ANA komt vaker ‘anterior uveitis’ voor.
  • HLA-B27, Human Leucocyte Antigen-B27: is in het bloed aantoonbaar bij de meeste patiënten met artritis met enthesitis. Het is een eiwitcomplex dat op alle lichaamscellen aanwezig is met uitzondering van rode bloedcellen. Het is genetisch bepaald of je dit eiwitcomplex hebt. In Nederland heeft circa 8% het HLA-B27. De meeste mensen die HLA-B27 hebben, ontwikkelen geen artritis. Naast genetische spelen ook andere factoren een rol bij de ontwikkeling van artritis met enthesitis.
  • Ontstekingsparameters:
    • Bezinking: hiermee wordt de bezinkingssnelheid van de rode bloedcellen weergegeven. Er zijn veel redenen waardoor de bezinking verhoogd kan zijn, waaronder ontstekingen. Veel patiënten met artritis hebben een verhoogde bezinking, zeker als er veel gewrichten ontstoken zijn.
    • CRP, C-reactieve proteïne is een acutefase-eiwit. Het is verhoogd bij alle soorten ontstekingen en afbraak van weefsel. Het eiwit stijgt snel bij ontsteking en is daardoor eerder meetbaar bij opvlammende artritis dan de bezinking.
  • Volledig bloedbeeld
    • Hemoglobine (Hb): bij een chronische ziekte kan bloedarmoede bestaan. Dit is aantoonbaar door een laag Hb-gehalte.
    • Bloedplaatjes (trombocyten, T): het aantal bloedplaatjes kan bepaald worden. Patiënten met JIA kunnen meer bloedplaatjes hebben dan mensen zonder JIA.
    • Witte bloedcellen (leucocyten, L): het aantal witte bloedcellen kan bepaald worden. Een verhoging of verlaging kan bij een ontsteking of infectie voorkomen. Met de microscoop kan nog verder gekeken worden naar het type witte bloedcel, dit heet differentiatie van het bloedbeeld. Differentiatie van de witte bloedcellen laat zien welk type witte bloedcellen verhoogd of verlaagd is. Dit geeft een beter beeld van het onderliggende probleem. Bijvoorbeeld: is er sprake van een infectie veroorzaakt door een bacterie of door een virus? Bij patiënten met actieve JIA is het aantal leukocyten soms verhoogd. Vooral kinderen met systemische JIA en poly-articulaire JIA kunnen veel meer neutrofiele granulocyten hebben.
  • Serologisch onderzoek: kan bepalen of je lichaam niet lang geleden in aanraking is geweest met een bepaald virus (b.v. het Epstein-Barr-virus(EBV) of het virus dat de ziekte van Pfeiffer veroorzaakt). De immuunglobulinen (antistoffen) worden bepaald. IgM is vlak na een infectie meetbaar en IgG later. Om te weten of een infectie inderdaad kort geleden doorgemaakt is, moet je op twee momenten meten, met een tussenpoos van enkele weken.

Andere onderzoeken:

Beeldvorming:
  • Röntgenonderzoek: er wordt een foto gemaakt van je gewricht met behulp van röntgenstralen. Op de foto zijn je botten en de eventuele schade daaraan goed zichtbaar. Tijdens het maken van de foto mag je niet bewegen, je moet stilstaan of liggen. De foto wordt heel snel gemaakt en is zo klaar.
  • Echografie: hierbij wordt gebruikgemaakt van geluidsgolven. Zo kun je bijvoorbeeld de zwelling zien die aan het gewricht voelbaar is. De grootte, de plaats (waar zit de afwijking en om welk weefsel gaat het) en de doorbloeding kunnen bepaald worden. Ook kan echografie helpen bij het aanprikken van een gewricht dat moeilijk bereikbaar is (zoals een schouder of heup).
  • CT-scan (computer tomografie): een onderzoek dat vooral de botten en in mindere mate ook de weke delen (spieren, kapsels of vocht) goed in beeld brengt. Door heel veel beelden vlak naast elkaar te maken krijg je plakjes (coupes) van een lichaamsdeel of gewricht. Je kunt iedere coupe apart beoordelen zodat je goed kunt zien waar de afwijking zit en hoe uitgebreid het is. Tegenwoordig kun je zelfs een driedimensionaal beeld maken. Bij dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van een relatief grote hoeveelheid röntgenstraling.
  • MRI -scan (Magnetic Resonance Imaging): met dit onderzoek kunnen de weke delen, zoals bijvoorbeeld synovium, kraakbeen en gewrichtsbanden, goed in beeld worden gebracht. Door heel veel beelden vlak naast elkaar te maken, krijg je plakjes (coupes) van een lichaamsdeel of gewricht. Deze coupes kun je apart beoordelen zodat je goed kunt zien waar de afwijking zit en hoe uitgebreid het is. Bij dit onderzoek wordt geen gebruikgemaakt van röntgenstraling maar van magnetische straling. Hierbij moet je best lang stilliggen, kleine kinderen krijgen daarom soms narcose.

Oogonderzoek: alle kinderen met JIA moeten onderzocht worden op uveitis. Hoe vaak hangt af van welke JIA je hebt, wanneer de ziekte begon en of er ANA in je bloed zit. Vaak krijg je het eerste onderzoek al binnen een maand na je eerste bezoek aan de kinderarts of reumatoloog. De controles worden doorgezet tot en met je 18e jaar. Bij systemische JIA is de screening jaarlijks, bij de andere vormen van JIA meestal vaker. Vooral als er ANA is aangetoond in je bloed moet je regelmatig voor controle naar de oogarts, bijvoorbeeld eens in de drie of zes maanden.
Enkele voorbeelden van oogheelkundig onderzoek:
  • Spleetlamp-onderzoek: met een lamp kan de oogarts in het voorste deel van je oog kijken. De spleetlamp is een microscoop die alles uitvergroot, zodat alles in het voorste deel van je oog goed te zien is.
  • Oogboldrukmeting: de oogboldruk is op meerdere manieren te meten en geeft aan of de druk in je oogbol niet te hoog is.
  • Oogspiegelen: de oogarts kan met een oogspiegel de binnenkant van het oog, achter de pupil,onderzoeken. Het netvlies, de bloedvaten op het netvlies, het uiteinde van oogzenuw en het glasvocht kunnen gecontroleerd worden op ontstekingen. Omdat je pupil wijd open moet staan, krijg je oogdruppels die de pupil tijdelijk verwijden.